Hoe familienamen ontstonden

Tot omstreeks 1200 had iedereen in onze contreien slechts één naam: een voornaam. Die werd niet bij de geboorte, maar bij het doopsel gegeven. Omdat mensen toen in kleine groepen leefden, was verwarring tussen personen met dezelfde voornaam bijna niet mogelijk. In de dertiende eeuw veranderde het maatschappelijk bestel. De steden kwamen tot bloei en mensen gingen in grotere groepen samenwonen. Dus was er meer kans op persoonsverwarring. Welke Aerdt werd bedoeld? En welke Anna? Er was nood aan een middel om deze van gene Aerdt te onderscheiden. En dat middel werd gevonden: de bijnaam. Die koos je niet, die kreeg je.

Er zijn vier klassieke soorten bijnamen. De patroniemen of afgeleiden van de voornaam van de vader (Frederix), herkomstnamen (Vanhees), beroepsnamen (Cuypers) en de echte bijnamen die verwijzen naar een karaktertrek of een uiterlijk kenmerk (De Witte). Zo kwam er toch iets van een stramien om de ene persoon van de andere te onderscheiden. Zij het dat men zich daar niet echt door gebonden voelde. Je kon tijdens je leven gemakkelijk een paar keer van naam veranderen, net omdat je die naam van anderen kreeg. Verhuisde je bijvoorbeeld naar een andere plaats, dan kon het gebeuren dat de mensen jou daar niet meer zozeer een De Witte, dan wel een Van Meeuwen vonden.

Vanaf de late middeleeuwen werd deze bijnaam een erfelijke familienaam, van vader op zoon. Maar men nam wel eens de familienaam van de moeder of grootvader van moederszijde aan.

In Belgisch Oost-Limburg is de naamgeving nog complexer. Daar gebruikt men in de geschreven bronnen - en tot enkele decennia geleden nog in de volksmond - familienamen, aliassen én erfnamen door elkaar. Erfnamen werden gegeven aan personen die een bepaalde boerderij - een erf - in bezit, in pacht hadden of bewoonden. Bij het raadplegen van bv. parochieregisters moet men zich vrijwel steeds de vraag stellen of iemand met zijn werkelijke familienaam, soms in een alias-vorm, dan wel met de naam van het erf dat hij bewoont en/of bezit aangeduid wordt. Om de zaak nog complexer te maken was de naam van het erf voor meer dan 90% afkomstig van de oudst bekende eigenaar. In de praktijk bleken de erfnamen een even belangrijk zoniet belangrijker middel tot identificering te zijn dan de familienamen. Een voorbeeld is het koppel Joannes Frederix en Catharina Beunis (of Bijnens). Zo staan beiden in het overlijdensregister van de parochie Sint-Lambertus in Opglabbeek als Rijmkens genoteerd, genoemd naar de hoeve waar ze woonden, en niet met hun familienamen.

Het vastleggen van de familienamen

De impact van het Concilie van Trente

Een volgende belangrijke stap in het vastleggen van de familienamen werd gezet tijdens de 24ste zitting van het Concilie van Trente, op 11 november 1563: het aanleggen en bijhouden van de kerkregisters. Dit werd verplicht, omdat de Kerk zijn stempel wilde drukken op de huwelijksmoraal. Het Concilie wilde namelijk dubbelhuwelijken en andere polygame praktijken uitroeien om zo het toezicht op huwelijken door de Kerk verstevigen. Daarnaast besliste men ook dat bij een huwelijk twee of drie getuigen aanwezig moesten zijn. Het huwelijk moest gesloten worden ten overstaan van de pastoor van de parochie, waar de toekomstige echtelingen woonden, en mocht niet gesloten worden voor een vreemde pastoor. Deze maatregel diende om geheime of dubbelhuwelijken elders te verhinderen.

Het grote belang van de kerkregisters

huwelijksakte in het kerkregister

Gevolg gevend aan de bepalingen van het Concilie van Trente hield de pastoor een register bij, waarin hij de plaats en datum van het huwelijk, de namen van bruid en bruidegom, en de namen van de getuigen noteerde. Dit voorschrift wordt dan ook het vaste stramien voor de huwelijksinschrijvingen in de kerkregisters, waardoor wij meteen ook heel wat essentiële informatie missen om familiebanden te kunnen vaststellen. Zo ontbreken de namen van de ouders, geboorteplaats en geboortedatum van bruid en bruidegom, of het beroep.

doopakte in het kerkregister

Het Concilie van Trente legde de pastoors niet alleen de verplichting op om huwelijksregisters, maar ook om doopregisters aan te leggen. Ook dat hield verband met het toezicht op de huwelijksmoraal. Men wou immers bij een huwelijk kunnen nagaan of er geen beletselen waren, zoals bv. familieverwantschap. In de doopregisters worden ook steeds peter en meter genoteerd. Omdat peters en meters in die tijd meestal de ooms, tantes of grootouders van de dopeling waren, helpen die gegevens ons weer om betrouwbare gezinsreconstructies te kunnen maken.

Opmerkelijk is dat het Concilie van Trente de pastoors geen verplichting oplegde om overlijdensregisters aan te leggen. Overlijdensregisters komen er wel, maar om een heel andere reden, eentje van financiële aard. Overlijdens- en begraafboeken waren in het begin immers slechts kasboeken van inning van uitvaart- en/of grafrechten. Meer dan deze of gene persoon is begraven, staat er meestal niet genoteerd, dus is het dikwijls koffiedik kijken welke Anna of Maria nu precies overleden is.

Niet alle pastoors waren perfect volgzaam aan de verplichting tot het bijhouden van de kerkregisters. In Heusden gebeurt dit al vanaf 1573 - reeds tien jaar na het conciliebesluit - terwijl de pastoor in Lummen pas begint in 1601. Op dat moment ligt de familienaam Frederix of één van de vele varianten al vast bij de verschillende familietakken.

Invoering van de burgerlijke stand

Na de Franse Revolutie, maar nog voor de staatsgreep van Napoleon in 1799, werd in Frankrijk bij wet van 20-25.09.1792 de burgerlijke stand ingevoerd. Bij decreet van 6 Fructidor An II (of 23.08.1794 in onze tijdsrekening) werd ook de verplichting ingevoerd om elke nieuwgeborene de familienaam van de vader te geven en dat zo ook in het bevolkingsregister te laten inschrijven. Het werd ook verboden om een andere naam te voeren dan die vermeld in je geboorteakte. Ook huwelijken en overlijdens werden nu zeer precies genoteerd, zodat verwarring tussen personen tot een minimum werd herleid.

In oktober 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk geannexeerd en bij decreet van 29 Prairial an IV (17.06.1796) werd de burgerlijke stand ook hier ingevoerd. Het noteren in de registers van de Burgerlijke Stand startte tussen 1796 en 1798. In Nederland werd de burgerlijke stand pas in 1811 door Napoleon ingevoerd. Dat gebeurde niet per se uit grote bekommernis om het welzijn van zijn onderdanen. Immers, met behulp van de burgerlijke stand kon Napoleon o.a. de dienstplicht behoeve van zijn leger beter afdwingen en een efficiëntere belastingheffing invoeren.

De betekenis van de familienaam Frederix

De familienaam Frederix is een patroniem (= familienaam afgeleid van de voornaam van een voorvader). De naam bestaat uit de samenvoeging van twee Germaanse stamwoorden: frithu en rikja. 'Frithu' betekent 'vrede' of 'bescherming' en 'rikja' betekent 'machtig' of 'rijk'. (Bron: Verklarend Woordenboek van de Familienamen, Dr. Frans Debrabandere, uitgave Gemeentekrediet, Brussel, 1993). Zoals vele andere, ontstaat de familienaam FREDERIX (en verwante schrijfwijzen) in het begin van de 16de eeuw: vanuit een voornaam (Frederick), over een bijnaam (Fredericksoen) tot het gebruik als familienaam Frederix.

In de oudste geschriften, tot nu toe teruggevonden en die dateren van 1515, vinden we al een voorvader, die de naam Frerix gebruikt, naast nog een andere naam (een alias), nl. 'Bosmans'. Een andere persoon gebruikt, naast Fredericx, ook het alias 'Meesters' en wordt in akten ook meestal aangeduid als 'van Geneijcken'. Nog een andere persoon wordt in een akte van 1531 genoteerd als 'Aert Frericxs van Meeuwen alias Raytzsoen'. Een deel van zijn afstammelingen zal later de familienaam Van Meeuwen aannemen en niet Frederix.