Inleiding
Felix Frederix en zijn zoon Louis (uit de stam van Christiaen Frederix) waren de laatste uit een lange reeks molenaars, die actief waren op de molen van Meylandt. De familie woonde er van 1933 tot in 1965. De geschiedenis van deze schitterende molen gaat terug tot in 1415.
Geschiedenis
De molen van Meylandt wordt verschillende malen vernoemd als deel van het domein Ter Boekt en later Meylandt. De eerste maal in 1415: '…De beek, komende van Liel (= Lillo), dan naar de molen van Boekt gaande en vervolgens in de vijvers en naar de slagmolen van Straembroeck, stromende…' In 1432: '…der Hoof van der Boekt met synen aanhanck soe in natten als in droghen, soe bemden, weyden, bosschen, weijer en moolen met een waterloop van der beek...'
In de 18de eeuw wordt de molen opgebouwd met ijzerzandsteen uit de omgeving, mogelijk uit de ondergrond aan de 'ijskelder' en de nabij gelegen 'steengroeve', aan de overkant van de straat [nvdr. nu behorend tot het domein van notaris Van Soest]. De datering 1742 is aangebracht op de zijgevel boven het rad met hoger 1-7 en lager 4-2 en ook met donkere dakpannen in het zwart-witte dak. Aan de overzijde van de weg liggen twee dienstgebouwen: het meest noordelijke is de stal in versteende leembouw, gebouwd op een hoge ijzerzandsteenplint; zuidelijk ligt de bakstenen dwarsschuur, ook op een ijzerzandstenen plint.
In 1760 wordt voor de Prins-Bisschop van Luik een inventaris opgesteld van alle molens van de Demer en zijn zijbeken. Ook de molen van Meylandt staat vernoemd. In 1772 is Michel Mombers molenaar en burgemeester van Houeijken [nvdr. dit gebied omvatte de gehuchten Ubbersel, Eversel en het westelijke deel van Heusden]. In 1775 wordt de Meylandtse molen als 'bockwey molen' vernoemd. Er zijn molenstenen voor zowel koren als voor boekweit. De watertoevoer gebeurt via de Mangelbeek. De loop is tweemaal verlegd en ligt slechts vanaf 1959 op de huidige plaats. Volgens de Ferraris-kaart van 1777 lag de Mangelbeek meer zuidelijk tegenover nu.
Ongeveer één km ten oosten van de Meylandtlaan kruist nu een hoogspanningslijn de huidige Mangelbeek. Op dat punt liep toen de beek, ongeveer samenvallend met de huidige wandelweg, richting terras van de vissersblokhut. Ze volgt daar de noordzijde van de huidige grote vijver achter het kasteel, tot 40m van de Meylandtlaan, en vandaar naar de Meylandt molen. Volgens de kaarten, voorbereid tussen 1807 en 1815 is de Mangelbeek verlegd, in J vorm, tot voor het kasteel, nu de droge bedding.
In 1829 wordt gevraagd om in Ubbersel-Strabroek (stroomafwaarts ten opzichte van de Meylandtse molen), naast de bestaande korenmolen ook een molen te plaatsen om hennep te 'booken', een bookmolen, waarbij de hennepvezels worden beschadigd en daardoor geschikt gemaakt voor het vlechten van touw en vissersnetten. In 1893 wordt die molen aangepast tot slagmolen voor olie. De familie de Theux, eigenaars van de molen van Meylandt, maakt hiertegen bezwaar, omdat daardoor het waterpeil aan hun molen te zeer zou verhogen en hierdoor beschadiging aan het waterrad kan komen. Over het rad wordt gezegd dat het '…2 elle 408 strepen hoog is en maar weinig boven den bodem van de beek hangt…'
De molenactiviteiten worden stilgelegd rond 1948. De stopzetting door Louis Frederix had twee redenen. De versleten molenstenen moesten vervangen worden en ridder de Theux, erfgenaam en eigenaar van de molen was niet bereid tot herinvesteren of tot delen in de kosten. Daarenboven gebruikte de mijn in Zolder grote hoeveelheden water uit de Mangelbeek voor haar kolenwasserij, waardoor het waterdebiet laag en wisselvallig werd, en het water zelf dikwijls zwart zag door kolenresten. In die periode heeft de Mijn alle molenaars op de Mangelbeek ter compensatie voorgesteld om een elektrische aandrijving te plaatsen. De Strabroekmolen in Ubbersel heeft dit wel uitgevoerd.
Het rad van de Meylandtse molen wordt weggenomen en de smalle hoge houten brug aan de zuidkant wordt vervangen door de huidige lagere stenen brug. Het molengedeelte is tot 1965 ter plaatse gebleven met aandrijving en molenstenen. Slechts nadien is het verwijderd en omgevormd tot woonruimte met toevoeging van twee vensters aan de westgevel. Na 1985 zijn in het dak ramen opgebouwd.
De molentechniek
Het molengebouw
De westelijke zijgevel, waartegen het waterrad draait, is 9,65 m breed en ter hoogte van de asdoorsteek 1,10 m dik, met een openingdiameter voor de as van 55 cm. De haken zijn nog zichtbaar. De muren dragen beschermplanken om de muur droog te houden. Hogerop is die zijmuur nog 72 cm dik. De twee tussenliggende vensters zijn na 1965 bij een eerste renovatie toegevoegd. De noord- en zuidlangsgevels zijn 50 cm dik en 12,60 m lang met in het midden telkens een ronde boogdeur. Het woongedeelte is aan de oostzijde en boven zijn er de slaapruimten. Aan de noordoostzijde is er een kelder met daarboven een 'kelderkamer', die als slaapruimte werd gebruikt.
Volgens de Ferraris-kaart van 1777 loopt de Mangelbeek door de huidige kasteelvijver, voor het terras van de vissersblokhut. Na 1810 loopt de beek voor het kasteel door. Het water stroomt naar de molen via twee sluizen, hier genoemd de 'grondsluis', voor de afvoer in de overloopbeek en de 'kleine sluis' met toevoer van het maalwater naar het waterrad en verder terug naar de Mangelbeek.
De grondsluis, gelegen 5 m voor en westelijk van de molen (nabij de huidige sierwaterput), is regelbaar met houten balken, ingelegd in gemetste zijsteunen met een opening van 1m. Bij de voorbereiding van het malen wordt het water opgehouden zowel door de grondsluis als de maalsluis tot ongeveer 25 cm van de beekranden. Die beekranden zijn nog duidelijk zichtbaar op 15 m naar het zuiden en vormen nu een dubbele dijk met droge bedding (meer dan 3 m boven het huidige waterpeil).
Als er geen maalwerk is, moet het water niet tegengehouden en opgehoogd worden, en kan het wegstromen door het wegnemen van een balk uit de grondsluis. Het water loopt normaal direct links onder de Meylandtlaan door de overloopbeek naar de lager gelegen zone, aan de overzijde van de weg ten noorden van de bestaande stal aan de rand van een bosje. 50 m van de Meylandtlaan af is er nu nog steeds een gemetste overbrugging met regelbare dam waar water wordt tegengehouden om de dieren te laten drinken en waar het water zowel in de Mangelbeek als naar de Winterbeek kan wegvloeien.
Bij de start van het malen wordt met een 2 m lange hefboom de sperplaat (een soort guillotine) van de 'kleine sluis' opgetrokken. Via die spleet stroomt het water over de U-vormige goot, 40 cm breed, op de bovenzijde van het rad, vandaar de naam de benaming 'bovenslagmolen'. Er is een gleuf in een grote 20cm dikke hoeksteen (35x60 cm) op 80 cm boven de huidige ingangsweg. Die gleuf komt overeen met de hoogte van de toevoergoot. Het hoogteverschil van maximaal 30-35 cm boven de spleet veroorzaakt een hoge watersnelheid in de goot en een dynamische kracht op de bovenste schoep. De hoogste waterstand voor de sluizen wordt aangeduid als 'pegelmerkteken'. Dit merkteken is hier waarschijnlijk verdwenen samen met het afbreken van de sluizen.
De bovenschoep start bijna als raaklijn aan de omtrek van het rad en is kom- of v-vormig en vult zich voor 25% met water. Een goede vorm is nodig om de lucht uit de schoep te laten ontsnappen. Ook door de zwaartekracht draait het rad. De onderste rand van het rad draait juist boven het wateroppervlak, niet gehinderd door het wegstromende water. Het maalwater loopt 40 m ten westen van Meylandtlaan om dan onder de brug weg te stromen en verderop samen te komen met de overloopbeek.
Over de toevoergoot en kleine sluis zijn planken gelegd. De boeren van de kant van Zolder kunnen over het houten bruggetje met de kruiwagen binnenrijden. De voornaamste toevoer gebeurt echter met paard en kar over de nu betonnen molenbrug ten noorden van de molen.
Tweemaal per jaar (maart-april en september-oktober) worden de beemden tussen de molen en Zolder volgens afspraak onder water gezet om de vruchtbaarheid te verhogen, dit door de dammen aan de beemdgrachten open te maken. Regelmatig was er ruzie over die dammen tussen de boeren en de molenaar: bij te droog weer wil de boer water uit de beek ten nadele van de molenaar en bij natte periodes houdt de molenaar het water hoog om te kunnen malen. Water naar de vijver achter het kasteel kan altijd afgetapt worden. De gravin kan, voor 1938, met een sleutel een kleine verbindingspoort openen van een weg tussen het kasteel en de molen aan de noordoostkant van de Mangelbeek. Het zuivere water, komende van de huidige omgeving van het voetbalveld van Vrijheid Zolder, loopt tussen de boomgaard en de zuidelijke hofmuur en verder langs de Meylandtlaan en vormt 50 m ten zuiden van de molen een grote ovale vijver en loopt dan in de overloopbeek. Door de mijnverzakking staat die gracht nu droog.
Constructie van het rad
De as, gemaakt uit één boomstam, ligt aan de buitenzijde op een gemetst bed waarop een hard houten of arduinen hol lagerkussen de as draagt. De asdiameter is in het lagerkussen ongeveer 25-35 cm, maar dikker tussen beide lagers. Via een loopplank is een smering met reuzelvet mogelijk. Door een cirkelvormig gat (diameter 55 cm) loopt de as - en de ratten en de muizen - naar binnen en wordt gedragen door een gelijkaardig lager. De muur is daar 1,10 m dik.
Het rad heeft twee cirkelvormige zijkanten in hout. Aan elke zijkant zitten twee klemschijven van ongeveer 60 cm op de as en klemmen telkens acht balken, die de basis vormen als wiel voor de verankering van de 32 komvormige schoepen. De buitendiameter van het rad is vrij groot, ongeveer 2,25 tot 2,35 m. Volgens een tekst uit 1829 bedraagt de diameter '2 elle en 408 strepen'. Vermoedelijk gebruikt men in 1829 nog de 'Brabantse el', die 69,2 cm lang is en de 'streep', met 12 strepen in een duim, die gelijk was aan 2,57 cm. De diameter van het rad is dus vermoedelijk 2 el x 69,57 cm + 408 strepen gedeeld door 12 strepen per duim x 2,57 cm, of in het totaal 2,25 m. Omdat het tijdstip van de akte (1829) zo kort volgt op de invoering van de Hollandse wet van 1826, die het metrieke stelsel invoerde, lijkt deze diameterbepaling het meest waarschijnlijk. Met die diameter van het rad op as I is de snelheid waarschijnlijk minstens 10 omwentelingen per minuut.
Aandrijving van de graanmolen
Van de constructie binnen het gebouw is niets meer aanwezig, hoewel tot op het moment dat de familie Frederix de Meylandtse molen verlaat in 1965 het volledig houten binnenwerk nog aanwezig is. Er zijn nooit vernieuwingen uitgevoerd, om- dat de graven de Theux als eigenaars van de molen er zeer weinig interesse in hebben, en omdat ze met hun goederen blijkbaar andere plannen heb- ben, zoals verder zal blijken.
Binnen ligt de maalvloer 1,25 m boven het gelijkvloers, ongeveer 3 m breed [zie technische tekening hiernaast]. Het rad buiten drijft as I aan door de zijgevelopening. Binnen is hierop een wiel van 1,80 m diameter met kammen gemonteerd. In dit kammenwiel grijpt een lantaarn- wiel (kooivorm) in met spillen op as II, die verticaal door de maalvloer gaat via een holte in de bedding en door de onderste vaste maalsteen. As II doet zo de bovenste maalsteen draaien.
Tegen de muur staat een zwenkarm met schaargrijper om de bovenste steen te lichten en te kantelen om zo de gleuven te kunnen scherpen. Hoog in het dak ligt oost-west een zware ophaalas, bediend met een handwiel van maar liefst 5 m diameter. Hiermee kan een molensteen door de ophaal- opening (nu onzichtbaar) in de noordgevel binnen gewenteld worden. Deze ophaalopening wordt soms ook gebruikt om zakken graan binnen te halen over een smal wiel. Na 1965 heeft dit ophaalwiel voor de opening van het waterrad gestaan. Een trap wordt gebruikt om de graanzolder op niveau van 3,10 m te bereiken.
Lang voor 1900 wordt van het kammenwiel op as I net buiten het waterrad een aftakking toegevoegd met een horizontale as III en daaraan gekoppeld de verticale aandrijving van de molenstenen van een tweede molenset voor het malen van boekweit. In 1965 bestaat de opening door de maalvloer nog en ligt in de kelder as III met kooitandwiel.
De maalstenen
De vaste molensteen ligt op een vast onderbed en heeft een middenopening die het lager van de as III naar de draaiende bovensteen draagt (een lager voor centrering en hoogteregeling). De stenen zijn telkens extra samen gehouden door metalen klembanden. De diameter is ongeveer 1,20 m.
De bovensteen kan opgelicht worden door een schaarklem en dan gekanteld. Dan komen beide maalvlakken vrij om ze te kunnen 'scherpen'. Het snijpatroon is opgebouwd uit een aantal cirkelsegmenten (driehoekig) met telkens één rechte groef van uit de as naar de buitendiameter, en evenwijdig steeds kortere snijgroeven, 'pandscherpsel' genoemd. In het midden worden de graankorrels ingebracht en langs de buitenzijde wordt het meel opgevangen. De hoofdgroeven helpen ook voor koeling met lucht van de beide stenen.
De tweede serie molenstenen voor het malen van boekweit zijn lang voor 1940 verdwenen. Voor 1900 is boekweit nog een veel geteelde graansoort, die op zeer arme gronden met weinig bemesting kan gewonnen worden. Voor andere granen zijn andere snelheden van de draaiende stenen nodig en ook de afstand tussen de stenen is van groot belang.
In het hoogseizoen draait de molen 24 uur per dag. In 1892 is een jaarhuur van 1000 frank te betalen aan de kasteelheer. Rond 1900 heeft Felix Eerdekens in het hoog seizoen drie man in dienst, voor het sturen van het rad, voor de molen binnen en voor het vervoer met paard en kar van de granen. In 1905 worden ook granen aangekocht: 6.000 kg koren, 2.000 kg kortmeel en 200 kg boekweit in maart 1905 en 20.000 kg koren, 1.000 kg kortmeel, 300 kg boekweit en 300kg maïs in april 1905.
Stal en schuur
Deze twee gebouwen liggen aan de overzijde van Meylandtlaan en behoren tot de molen. Beide gebouwen rusten op een sokkel in ijzerzandsteen met daarboven vakwerk en gemetste stenen muren. De stal ligt het meest noordelijk en heeft van noord naar zuid ruimte voor een paard, 3 kooien voor varkens, een ruimte van 10m aan beide kanten voor koeien en kalveren, een melkopslag en -behandelingsruimte. Boven de stal is er ruimte voor de opslag van hooi. De meer zuidelijk gelegen schuur wordt gebruikt als stapelplaats voor hooi en stro voor de dieren. De grote ingangspoort is aan de straatzijde.
Zowel stal als schuur en vroeger ten noorden nog een oven, zijn gepacht van Meylandt kasteel en in gebruik door de molenaar. Reeds op de Ferraris-kaart van 1777 is dit aangegeven. De molenaarsgronden liggen ten noorden van afspanning 'De Klok' [nvdr. begin 21ste eeuw afgebroken) tot aan de Mangelbeek met de beemden naar het westen toe, en 14 percelen richting Zolder. Van 1934 tot 1965 houdt de familie Frederix een 25-tal melkkoeien. Er worden graan, bieten en andere veevoeders geteeld, alsook aardappelen en groenten. Tot in 1948 wordt de boerenstiel gecombineerd met de molenaarsactiviteiten. Het molenpaard wordt in 1956 vervangen wanneer Louis Frederix als eerste landbouwer in Heusden een tractor aankoopt.
De molenaars van Meylandt
De eigenaars van kasteel Meylandt zijn ook eigenaar van de molen. De molenaar-pachter is aan hen cijns verschuldigd en uit die registers hiervan zijn de volgende molenaars bekend.
1459 | Jan de molder van Boect |
1687 | Peter Belien, molder tot Milant |
1772 | Michel Mombers |
1775 | Peter Vervoort, gehuwd met Maria Gertrudis Frederix, betovergroottante van de voorlaatste molenaar Felix Frederix. |
1780 | Lambert Pipers met knecht Gilis Claes |
1783 | Peter Lemmens |
1799 | Jan Egidius Boogaerts |
-------- | |
<1877 | Leonard Wendelen |
1877 | Josepha Briers, weduwe Joseph Dompas, voor haar kinderen |
1883 | Pieter Louis Lemmens gehuwd met dochter Maria Anna Helena Dompas |
1892 | Felix Eerdekens, zoon van een molenaar (° 03.09.1864 te Helchteren) en gehuwd op 26.02.1882 met (Maria) Rosalia Claes (° 31.05.1865 te Heusden) heeft uit dit huwelijk 3 zonen en een dochter. Na haar overlijden hertrouwt Felix Eerdekens met (Maria) Cecile Claes (x 24.08.1901), verre familie van zijn eerste vrouw. Ze krijgen 16 kinderen. Hij is van 1920 tot 1946 burgemeester van Heusden (+ 07.12.1946). |
1934 | Felix Frederix en daarna zijn zoon Louis blijven huurders van de ridders de Theux tot 1965. In de periode voordien wordt door notaris Van Soest op vraag van Ridder De Theux geleidelijk de pacht opgezegd van de gronden ten noorden van het vroegere café De Klok tot de Kayenberg, die in die periode worden verkaveld. Omdat er onvoldoende landbouwgronden overblijven, is de aankoop van de Meylandtse molen voor Louis Frederix geen optie en ziet de familie zich genoodzaakt de molen in 1965, na meer dan dertig jaar verblijf, te verlaten. |
1965 | Dr. Hillen wordt eigenaar van de molen en laat ten noorden zijn villa bouwen met vijver. In de periode 1965-1985 wordt het molenhuis omgebouwd tot woonhuis, na afbraak van de aandrijving en de molenstenen, en bewoond door een concierge. |
1985 | Het molenhuis wordt verkocht aan de Georges Swinnen. |
2013 | Wanneer Georges Swinnen overlijdt, besluiten zijn dochters Greta en Chantal de molen te behouden. |