In sommige teksten op de levenslooppagina's komen een aantal begrippen, woorden en uitdrukkingen voor, die we in het hedendaagse Nederlands niet meer gebruiken of die intussen een andere betekenis hebben gekregen. Deze begrippen, woorden of uitdrukkingen worden verklaard in de onderstaande alfabetisch gerangschikte woordenlijst. Uitdrukkingen zoek je best op via het gebruikte zelfstandig naamwoord.
aanleggen | beleggen. |
aanpaart | aandeel. |
aanslaan | in bezit nemen. |
absolveren | vrijstellen van straf of vervolging; vrijspreken. |
acquest | bezitting. |
actum et stipulatum | geacteerd en toegezegd. |
advokaat beijder rechten | [hier] jurist in zowel Luiks als Brabants recht. |
affecteren aan panden | hypothekeren van onroerende goederen. |
afkwijting | terugbetaling. |
aftogen | aftrekken. |
akkerdochter | landbouwster. |
akkerman | landbouwer. |
amanuensis | technisch onderwijsassistent in laboratoria, op scholen, enz. |
anniversarie | vervaldag. |
antependium | de bekleding aan de voorkant van een altaar of een kansel in de vorm van stof, hout of edelmetaal. |
appenditie | aanhangsel, aanhechting. |
approbatie | goedkeuring. |
approberen | goedkeuren. |
assumeren | aannemen; niet zelden in ongunstige zin: zich aanmatigen, vrijspreken. |
aviseren | overleggen, zich beraden; berichten, bekendmaken; verwittigen, waarschuwen. |
bampt | weiland (tgov. akkerland); ook als [bamt], [bempt] of [beempt]. |
begijn | ongehuwde vrouw of weduwe die zonder een kloostergelofte af te leggen met anderen gemeenschappelijk als geestelijke zuster leeft; de orde van de begijnen ontstond in het midden van de 13e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. |
bekennen | erkennen; verklaren. |
[met] believen | met instemming. |
bidden | vragen; verzoeken; een min of meer dringend verzoek tot iemand richten. |
bil | in de betekenis van bilhamer of bilijzer, het werktuig dat in twee lange, mesvormige stalen pennen of beitels uitloopt, waarmee men de molensteen bilt [= de groeven van een molensteen scherpt]. |
block | door een gracht of heining omsloten akker. Ook als [blocx]. |
breuk | verwant met het Franse woord 'broche' en het Engelse 'brooch' of 'broach', een sierspeld; bij een schuttersgilde gaat het om een aandenken in de vorm van een zilveren plaatje, dat door een keizer werd geschonken om op het gewaad van de schuttersgilde te worden aangebracht; keizer werd je als je drie jaar na elkaar het koningschieten won. |
broek | laaggelegen weiland of hooiland, dikwijls langs rivieren of beken, met sloten doorsneden, dat in de winter tot bevordering van de vruchtbaarheid veelal onder water gezet werd; ook als [brouc] [broux]. |
bogaard | lid van een geestelijke broederschap in de Middeleeuwen, bestaande uit mannen die zonder kloostergeloften af te leggen gemeenschappelijk leefden en christelijke deugden beoefenden; pas in de loop van de 16de eeuw gingen ze een kloostercongregatie uitmaken; mannelijke tegenhanger van de begijn. |
bouwmeester | de stadsbouwmeester of rentmeester was aanvankelijk belast met het ontvangen van 'ceynsen, renten, accysen, opcomelinghen, vervallen ende profyten', zoals in de formule van zijn eed vervat lag; Jozef Clemens van Beieren wijzigde zijn bevoegdheden in 1716; voortaan diende de bouwmeester er ook voor te zorgen dat de straten en het plaveisel onderhouden werden en dat de stadspoorten, muren, putten, pompen en publieke gebouwen tijdig hersteld werden; hij moest zijn rekening afsluiten in het 'beginsel der maendt October, alswanneer de imposten geheelyck gekomen zyn in de Stadts kasse'; vanaf 1682 werden de bouwmeesters benoemd voor de duur van drie jaar; vanaf 1700 voor de duur van zes jaar door vernieuwing van het driejaarlijks mandaat. |
braspenning | zilveren muntstukje, onder de Bourgondische vorsten geslagen, in waarde gewoonlijk gelijkstaande met 10 duiten of 1,25 stuiver, en waarschijnlijk niet later dan tot het begin der 17de eeuw in omloop gebleven; zie ook [stuiver]. |
bunder | oppervlaktemaat die overeen kwam met vier dagmalen; gelijk aan 400 vierkante roeden; in het Land van Loon (Luikse roeden) varieerde de bunder, omgerekend naar het metriek stelsel, tussen 0,78688 ha en 1,36232 ha; zo kwam een bunder, of 400 vierkante roeden, vb. in Lummen overeen met met 1,22952 ha. |
calumnieuselijk | blijk gevend van of voortkomend uit de kwade wil om iemand in discrediet te brengen of valselijk te beschuldigen; lasterlijk. |
canonicus | kanunnik. |
cavillatie | oneigenlijk gebruikt, weinig wezenlijk of vergezocht argument in een rechtszaak, dikwijls aangevoerd om de rechtsgang te hinderen; drogreden; spitsvondigheid. |
cederen | afstaan. |
chirografair | vorm van een akte, die tweemaal op hetzelfde blad werd geschreven, met openlating van een tussenruimte voor het plaatsen van een aantal letters of cijfers; daarna werden de akten langs een zigzagsnede dwars door die tussenruimte vaneen gesneden, zodat beide contractanten elk over een helft beschikten met dezelfde tekst. |
clarissimus | zeer vermaard. |
codicil | een aanvullende of wijzigende bepaling, aan een uiterste wilsbeschikking toegevoegd. |
compareren | in rechte verschijnen voor het verlijden van een akte. |
competeren | behoren tot, toebehoren aan, rechtens toekomen. |
concubitu illicito | [latijn] ongeoorloofde samenslaap. |
consenteren | instemmen. |
consentering | goedkeuring. |
consisteren in | samenstellen uit. |
contradictie | tegenspraak; oppering van bezwaren; weerlegging. |
[naar] costuijmen | volgens algemeen gebruik. |
cum sorore | [latijn] samen met zijn zuster. |
cum suis | [latijn] [lett.] samen met de zijnen; samen met zijn aanverwanten. |
dagmaal | oppervlaktemaat, die overeen kwam met de oppervlakte land die in een dag door een ploeg kon worden bewerkt, gelijk aan een kwart bunder en gelijk aan 100 vierkante roeden; in het Land van Loon (Luikse roeden) varieerde de dagmaal, omgerekend naar het metriek stelsel, tussen 0,19672 ha en 0,34058 ha; zo kwam vb. in Lummen de dagmaal, of 100 vierkante roeden, overeen met 0,30738 ha; ook als [dagwand]. |
dagwand | [zie dagmaal]. |
deborseren | [lett.] uit zijn geldbeurs halen; betalen; ook als [debourseren]. |
defrayeren | vrijhouden. |
depost eodem hora | daarna op hetzelfde uur. |
desgelijks | evenzeer; aldus. |
destineren | de functie of taak, het doel of gebruik van (het genoemde) bij voorbaat vastleggen of bepalen; bestemmen, aanwijzen, voorbehouden, reserveeren voor een bepaalde functie of taak, zeker doel of gebruik. |
deugdelijk | deugdzaam; edel; voortreffelijk. |
differentie | verschil van mening. |
dysenterie | een zware vorm van diarree gekenmerkt door de aanwezigheid van bloed in de ontlasting, in de volksmond 'rode loop' genoemd; meestal veroorzaakt door het drinken van besmet water. |
emancipatie | vrijstellen van het vaderlijke gezag of van voogdij; mondig verklaren. |
employeren | gebruiken; tewerkstellen. |
erentfesten | achtbaar. |
erf | eigendom; ook als [erfve] of [erve]. |
erfdom | eigendom; ook als [erfve] of [erve]. |
erfnaam | erfnamen werden gegeven aan personen die een bepaalde boerderij - het erf - in bezit of in pacht hebben; om de zaak nog complexer te maken was de naam van de boerderij voor meer dan 90% afkomstig van de oudst bekende eigenaar; in de praktijk bleken de erfnamen een even belangrijk zoniet belangrijker middel tot identificering te zijn dan de familienamen. |
etbroeck | voederweide. |
evie | haver; schrale haver; (ontlening aan Lat. avena). |
evinceren | schulden verhalen op; de eigenaar ontzetten uit het bezit van; als borg gebruiken. |
[parate] executie | [onmiddellijke] uitvoering. |
[parate] exercitie | onmiddellijke uitvoering. |
expresselijk | uitdrukkelijk; nadrukkelijk. |
[in] extinctie [van] | ter opheffing van. |
fideïcommitteren | bepalen dat de erfenis na de dood van de eerste erfgenaam aan een aangewezen volgende erfgenaam zal toekomen. |
gardiaan | overste van een (inz. Franciscaner) klooster; de Kapucijnen zijn een tak van de orde der Franciscanen (of minderbroeders). |
gebreckelijcke | degene die in gebreke blijft. |
geerweide | akker, die geert [= schuins] of waarvan een of meer zijden schuins lopen, zodat hij aan het ene eind breder is dan aan het andere. |
geloofbaar | geloofwaardig. |
[naaste] genachte | [eerstkomende] gerechtsdag of termijn in een rechtszaak tussen twee zittingen. |
generalijk | gezamenlijk, met elkaar, samen, allemaal, alles bij elkaar (tgov. afzonderlijk); over het algemeen, gewoonlijk, doorgaans; in algemene zin, zonder nadere specificatie (tgov. gespecificeerd, met name genoemd); openlijk; uitdrukkelijk, met nadruk, met kracht; Op alle punten; openbaar, algemeen bekend; algemeen (tgov. specifiek); waaraan deelgenomen wordt door veel mensen, massaal. |
gicht | wettelijke overdracht, bekrachtigd door schepenen, die in de gichtboeken van de schepenbanken werd genoteerd; deze gichtboeken bevatten de akten van overdracht van goederen en verbintenissen. |
[sterfelijke] gichtdrager | na de dood van een natuurlijke persoon ontving de heer een relievement (= successierecht); bij niet-fysieke personen, zoals kerken en instellingen werd een persoon aangeduid bij wiens dood het relievement verschuldigd was, zodat de heer zijn inkomsten niet zou mislopen; zulke sterfelijke gichtdrager werd aangeduid bij de dood van de vorige en was dikwijls een gezond kind waarvan men hoopte dat het lang zou leven, zodat er niet snel opnieuw moest betaald worden. |
godsgeld | muntstuk voor de armenkas; ook als [goedtsgeldt] of [godspenningen]. |
godspenning | zie [godsgeld]. |
goedenis | vergoeding; schenking. |
[onbeleth een iders] goedt | met respect voor ieders rechten. |
gruit | gepelde gerst of gort; ook als benaming voor ongepeld en ongebroken graan, zoals spelt of gierst; bij de voormalige bierbereiding was dit een voor ons nu onbekende stof, welke men, vóór het gebruik van de hop in zwang kwam, aan het tot bier bestemde brouwvocht, die men aan het met heet water afgetrokken mout toevoegde, waarschijnlijk om aan het toekomstige bier smaak en wellicht ook duurzaamheid te geven. |
halfwin | pachter die land voor iemand bewerkt voor de helft van de opbrengst. |
halster | samentrekking van 'half' en 'sister', een halve sister dus; 1 sister is een korenmaat van 29,814 liter; 1 halster is dus 14,907 liter. |
hame | aan het water gelegen weiland. |
heelmeester | iemand die ervaren is in de heelkunst; bevoegd beoefenaar van de heelkunst; chirurgijn; zie ook [vroedmeester]. |
hellicht | helft. |
hinne | hen. |
hodie | [latijn] vandaag. |
[in] hoeden keren | door de schepenbank bekrachtigd zijn. |
hofstad | hoeve en erf. |
huisvrouwe | echtgenote. |
IHS-monogram | de afkorting ‘IHS’ wordt in de christelijke beeldtaal veel gebruikt; eigenlijk is IHS (de Griekse letters Iota, Èta en Sigma) een afkorting van de naam Jèsous (Grieks voor Jezus); IHS kan overigens ook nog staan voor ‘Iesus Hominum Salvator’ (Jezus, Verlosser der Mensen); maar in de volkscultuur werd in aansluiting op het verhaal van de wonderbaarlijke bekering van Constantijn, de lettercombinatie soms opgevat als afkorting voor 'In Hoc Signis Vinces': dat de V van 'Vinces' in de combinatie ontbreekt was geen beletsel; in afbeeldingen werd aan de lettercombinatie IHS simpelweg een driehoek ('V') toegevoegd, gevormd door de drie nagels waarmee Christus aan het kruis werd geslagen. |
induceren | iemand overreden. |
in nomina uxoris | [latijn] in naam van zijn echtgenote. |
intrest schoonmaken | aflossen; afbetalen. |
juris utriusque licentiatus | academische graad in de beide rechten (burgerlijk en kerkelijk) |
[de] kaars ontsteken | ontsteken branden van een kaars in de kerk bij openbare verkopen; zolang een kleine, dunne kaars brandde, kon er geboden worden; wie op het ogenblik dat zij uitging, aan bod was, werd de koper. |
kaveling | deling. |
kemp - kempinne | hennep als gewas; ook kennep, hennip, of kemp; er wordt onderscheid gemaakt tussen 'groot kemp', nog genoemd 'kempmanneken', 'kemphane' (kempaan) of kempaard; het zijn de benamingen voor de geslachtelijk-vrouwelijke hennep, de zaaddrager of zaailing, toendertijd als mannelijk aanzien wegens het kloeker voorkomen van de plant; kemphinne (kempin), kempwijfken is dan weer de benaming voor de mannelijke hennep, een minder forse plant. De bastvezels van de plant worden gebruikt als grondstof voor touwwerk (kabelgaren, stroppen enz.) en weefsels (zeildoek, zelen, enz.). |
kennen | verklaren. |
kermisse | feestmaal. |
kooppeningen | koopsom. |
kop | maat voor graan; ongeveer een halve liter. |
krinsen | het graan zuiveren door de wan heen en weer te bewegen waarbij de krinsen en ander vuil naar boven komen en vervolgens met de platte hand of eene pluim verwijderd worden; wannen. |
kwalijk | slecht, niet goed; verkeerd, niet juist; moeilijk, bezwaarlijk; moeizaam, met pijn en moeite, niet van harte; lelijk, pijnlijk, kwetsend. |
[in de] kwaliteit [van] | in de hoedanigheid van. |
lantcoop | bedrag waarmee men het overdrachtrecht betaalde. |
laudering | goedkeuring. |
libre | vrij. |
licentiatus medicinae | dokter. |
lijcoop | door de koper geschonken drinkgeld ter bezegeling van een transactie. |
loven | bieden; een prijs noemen. |
luijdt | volgens. |
magister | meester; leraar; meerdere. |
mallecanderen | mekaar. |
mangeling | ruiling, verwisseling. |
medegeringhe | deelgenoot; regelmatig ook mede-erfgenaam. |
meier | bestuurlijk ambtenaar; vertegenwoordiger van het landsheerlijk gezag, die gerechtelijke, bestuurlijke, militaire en politionele macht heeft. |
meije brouck | weiland om te maaien. |
mengelinghe | zie [mangeling]. |
mentioneren | vernoemen; melden. |
meritiseren | verdienen; waard zijn. |
mijt | stapel, hoop, van hout en hooi. |
moei | oorspronkelijk is moei de benaming voor de tante die de zuster is van de moeder, maar wordt daarna ook toegepast op de zuster van de vader, en ten slotte op de vrouw van de oom; ook als [moijcken]. |
moeshof | moestuin. |
moijcken | zie [moei]. |
molestatie | geschil. |
momber | voogd over een onmondige; sinds de 17de eeuw meestal voogd over een minderjarige; soms werd onderscheid gemaakt tussen mombers en voogden; iemand had een momber tot aan zijn 14de jaar en een voogd, wanneer hij ouder was dan 14 jaar maar jonger dan 25; wanneer vrouwen waren betrokken bij een rechtspleging, trad in hun naam meestal ook een momber op; ook als [voogd]. |
mud | inhoudsmaat, waarbij 1 mud = 8 sisters en 1 sister = 29,814 liter; dus 1 mud = 238,512 liter. |
mutserd | bijeengebonden takkenbos. |
naderschap | naasting op basis van verwantschap; ook als [naerderschap]. |
namptizeren | een eiser voorlopig tevreden stellen. |
nato in bello | geboren uit ouders, die bij een voorttrekkend leger waren; de vader kon soldaat zijn in dit leger of ze konden ambachtslieden zijn, die hun diensten aanboden aan het leger. |
[ter selver] nature | [op dezelfde] wijze. |
notabiliter | zichtbaar. |
obligatie | verbintenis. |
obstineren | aanhouden, verder zetten. |
oirbaer van | in het belang van. |
onbeleth een iders goedt | met respect voor ieders rechten. |
onderstaen | zie [vernaderen]. |
ontborsen | [lett.] uit zijn beurs halen; betalen. |
oort | koperen muntstuk ter waarde van een kwart stuiver. |
opdracht | verkoop. |
opdragen tot behoef van | overdagen van het eigendomsrecht aan; verkopen aan. |
opmanen | [van verschuldigde gelden] opvragen, tot betaling aanmanen; dringend oproepen om te verschijnen; aansporen. |
[met] overstaan van | in tegenwoordigheid van. |
[de] palmslag geven | toewijzen. |
partagie | deling. |
pattacon | zilveren munt ter waarde van 48 stuivers of 2,40 gulden. |
[den] penning twintig | aan 5% intrest. |
plateelbakker | bakker van geglazuurd aardewerk. |
pontpenningen | registratierecht bij een overdracht van een onroerend goed; ook als [pontgeld]. |
[filiale] portie | kindsdeel. |
presbyter cantorice | voornaam kerkelijk ambt dat tevens de opleiding van het koor en de zorg voor de uitvoering en het ceremonieel van de kerkzang behelsde. |
pretenderen | aanspraak maken op; eisen; vorderen. |
proclamatie | afkondiging. |
proclamatorielle | af te kondigen. |
procureur | persoon die een partij in een civiel rechtsgeding vertegenwoordigt en met diens volmacht de proceshandelingen verricht, zonder evenwel als raadsman (advocaat) op te treden; pleitbezorger. |
proefsteek | proef op het gehalte van een edelmetaal; in aanwezigheid van de koper neemt de edelsmid een monster van het object door met een boortje een zigzagvormig strookje weg te nemen; aan de kleur van het gesmolten metaal kan men zien of het gewenste gehalte ook aanwezig is. |
pronotarius apostolicus | de titel 'apostolisch protonotaris' werd door de paus verleend aan een zeer verdienstelijke priester. |
[behoorlijk] protestatie | uitdrukkelijke verklaring. |
purgeren | delgen van een schuld. |
[afkorting] in plaats van. | |
qualijck | zie [kwalijk]. |
quitteren | kwijten; vereffenen. |
reconvenient | gedaagde die een tegenactie instelt tegen een eiser. |
reconventie | tegenactie ingesteld door een gedaagde tegen een eiser. |
rector (geestelijke) | een priester van de rooms-katholieke Kerk, die de geestelijke verzorging op zich genomen heeft in een instelling; dat kan zijn de pastorale bediening in een bejaardentehuis, maar ook de priesterlijke bediening ten behoeve van een klooster van vrouwelijke religieuzen; ook wordt de term gebruikt voor de leider van een priesterseminarie; op basis van deze laatste functie heeft hij vaak ook zitting in het bestuur van een bisdom, het kathedrale kapittel. |
redemptie | terugbetaling. |
redimibel | aflosbaar. |
regenoten | grenzend aan; palend aan. |
releveren | aanmelden bij de schepenbank van goederen en verbintenissen, meestal bij een erfenis na een overlijden. |
relictus, -a | achtergelatene; weduwnaar, weduwe. |
relief | zie [releveren]. |
repeteren | herhalen. |
ressorteren | tot de bevoegdheid, tot het ambtsgebied behoren van. |
reveleren | kenbaar maken. |
reverendus admodum dominus | zeereerwaarde heer |
rissen | iets tot een rist [= bundel, geheel] bijeenvoegen; er een rist of risten van maken. |
[vierkante] roede | oppervlaktemaat gelijk aan 1 vierkante roede; in het Land van Loon (Luikse roeden) varieerde de vierkante roede, omgerekend naar het metriek stelsel, tussen 0,19672 a en 0,34058 a; zo kwamen vb. in Lummen een vierkante roede overeen met 0,30738 a. |
roije | zie [roede]. |
rotgezel | lid van een legereenheid, gewapende burgerwacht of schutterij. |
rozenobel | gouden munt met de afbeelding van een roos; sinds de 15de eeuw in Engeland, en later in het laatste kwart van de 16de eeuw ook in onze gewesten geslagen, maar al in de tweede helft der 17de eeuw uit de omloop verdwenen; gewoonlijk gelijkgesteld aan 50 stuivers en dus 2,5 gulden waard; ook als [roesenoebel]. |
salvo | behalve. |
savoer | met water gevulde kuil, dienend als reservoir voor vissen; vijver; vgl. Franse sauvoir: réservoir pour le poisson. |
scabinus | [latijn] schepen [zie aldaar]. |
schaarhout | hout dat van tijd tot tijd gekapt wordt; ook als [scaerhaudt]. |
schans | versterkingswerk; verschansing. |
schapraai | provisiekast. |
schelling | gelijk aan een halve stuiver; 20 stuivers in een gulden, dus 40 schellingen in een gulden. |
schepen | overheidspersoon in het feodaal stelsel (ancien régime), die uit de bevolking van het rechtsgebied gekozen werd tot lid van de schepenbank. |
schepenbank | de raad gevormd door de schepenen; de taken van de schepenbank in het feodaal stelsel gingen verder dan deze van het huidige college van burgemeester en schepenen; op de eerste plaats hadden zij een rechterlijke taak wat personen en goederen aanging die binnen hun rechtsgebied vielen; naargelang de graad van de jurisdictie (hogere of lagere jurisdictie) was de schepenbank bevoegd om bepaalde misdrijven tot een zekere kapitaalwaarde te berechten en uitspraak te doen in burgerlijke geschillen; ook criminele zaken (hogere jurisdictie) konden tot haar bevoegdheid behoren, veelal met uitzondering van deze waarvoor lijfstraffen golden; deze rechtspraak werd waargenomen door landsheerlijke ambtenaren, zoals grootbaljuws, hoofdschouten en drossaards; de overdracht van onroerend goed en erfverdelingen vonden eveneens plaats voor de schepenbank, die hierop een registratierecht mocht heffen; de schepenbank had ook tal van bestuurlijke taken; op regelmatige 'gouwdagen' bespraken ze het gemeentebeleid; dit omvatte ook de organisatie van de inning van zekere belastingen die verschuldigd waren aan de dorpsheer, de aanstelling van onderwijzers en vroedvrouwen, het zorgdragen voor de begaanbaarheid van wegen en waterlopen, het beheren van gemeentegronden en het verzekeren van de veiligheid van het dorp; aan het hoofd van een schepenbank stond (naargelang de streek) een meier, schout of baljuw. |
scholtus | zie [schout]. |
schom | hooggelegen, onvruchtbaar stuk grond; ook als [schomme]. |
schout | het hoofd van het dorpsbestuur, meestal van de schepenbank; de schout had een drieledige functie; hij vormde samen met de schepenen en de secretaris het dagelijks bestuur van de gemeente; daarnaast was hij de aanklager in criminele zaken, en zat hij de rechtzittingen van de schepenbank voor; tenslotte was hij hoofd van politie; als voorzitter van het plaatselijk bestuur, hoofd van de plaatselijke politie en officier van justitie lijkt de functie van schout nog het meest op die van de huidige burgemeester; afhankelijk van de streek of plaats noemde men dit ambt ook meier of baljuw; ook als [scholtus]. |
servet | [hier] tafellinnen. |
servituut | erfdienstbaarheid. |
signanter | betreffende. |
sille | oppervlaktemaat die overeen kwam met de oppervlakte land die in een dag met een ploeg kon worden bewerkt; hetzelfde als een dagmaal, die gelijk is aan een kwart bunder, dus gelijk aan 100 vierkante roeden; in het Land van Loon (Luikse roeden) varieerde sille, omgerekend naar het metriek stelsel, tussen 0,19672 ha en 0,34058 ha; zo kwamen in Lummen 100 vierkante roeden overeen met 0,30738 ha; ook als [sil] [zille]. |
Sint-Andries | 30 novermber. |
sister | inhoudsmaat = 29,814 liter. |
slaepelaecken | beddenlaken. |
smaels | per keer. |
smout | week vet, hetzij met of zonder olie; gesmolten (en vervolgens weer gestolde) reuzel als smeersel voor brood. |
solemnelis godt | plechtige bevestiging. |
sorteren en asserteren | als pand aanleggen. |
souverain | gouden munt. |
sprokkil | sprokkelmaand [= februari]. |
sponsalia | verloving. |
stadhelder | zie [stadhouder]. |
stadhouder | vertegenwoordiger van de heer; voorzitter van de leenkamer of het leenhof. |
stuiver | munteenheid en muntstuk; 20 stuivers waren gelijk aan één gulden brabants-luiks. |
summa | in het totaal. |
superflu | zonder grond; overbodig; overtollig. |
surrogeren in zijn plaats | iemand vervangen. |
tanst | pachtovereenkomst. |
temerairlijk | [juridisch] onbedachtzaam, ongefundeerd; onbezonnen, roekeloos. |
[in sijnen] tijdt | voorheen. |
[naer] tijts gelanckt | naargelang de verlopen tijdsduur. |
timmer | bouwmateriaal, in het bijzonder een plank of balk; wat gebouwd is, gebouw, bouwwerk, bouwsel, huis. |
tochte | vruchtgebruik. |
tutelle | macht van rechtswege over minderjarigen. |
twaafman | lid van een college dat uit twaalf personen bestaat, in het bijzonder met betrekking tot de armenzorg. |
[in nomine] uxor[is] | [latijn] echtgenote; in naam van zijn echtgenote. |
venditien | openbare verkoop. |
verbo | mondeling. |
verdichijt | bewering. |
verdieren | hogen; een hoger bod doen. |
[ter] verering | [als] waardering. |
vergaderen | verenigen. |
vernaderen | [juridisch] naasten; het in rechte opeisen van een verkoop van een goed op basis van verwantschap met de oorspronkelijke verkoper. |
verobligeren | iemand of zichzelf verbinden; iemand (financieel) aansprakelijk stellen; als hypotheek stellen. |
versterf | nalantenschap. |
vertijen | afstand doen van. |
vertijghenisse | het afstand doen van. |
vicecureyt | onderpastoor; kapelaan. |
vi rubri sigilli | [latijn] zie [zegel]. |
voogd | voogd over een onmondige; sinds de 17de eeuw meestal voogd over een minderjarige; soms werd onderscheid gemaakt tussen mombers en voogden; iemand had een momber tot aan zijn 14de jaar en een voogd, wanneer hij ouder was dan 14 jaar maar jonger dan 25; wanneer vrouwen waren betrokken bij een rechtspleging, trad in hun naam meestal ook een momber op; ook als [momber]. |
voorslag | voorste val van het water bij een molenrad (in tegenst. tot achterslag). |
voorstant | bescherming, verdediging, steun, het opkomen voor de belangen van iemand of iets. |
vrindelijkcke [deling] | gunstige[deling]. |
vroedmeester | mannelijke geneeskundige die zich (na zijn algemene medische vorming) heeft toegelegd op de verloskunde, inz. ter hulpverlening aan vroedvrouwen bij moeilijke bevallingen; verloskundige, accoucheur; zie ook [heelmeester]. |
[gemeijn] vroente | [gemeenschappelijke] (weide)grond; ook als [vroonte], [vronte], [vrunte] of [vruente]. |
waranderen | waarborgen. |
warantschap | borgstelling. |
wijer | vijver. |
winning | (pacht) hoeve, (grote) boerderij. |
[met het rode] zegel | dit gebruik heeft te maken met de dispensatieverlening van de huwelijkse roepen in de kerk; dispensatie in de roepen werd over het algemeen verleend wanneer er om de een of andere reden haast was, bv. bij militairen wanneer zij met hun legereenheid van garnizoensstad veranderden, maar het kon ook zijn dat men de 'besloten tijd' naderde, waarin men niet mocht trouwen (Advent of Vasten), of omdat het eerste kind al in 'onderweg' was en het koppel nog vóór de geboorte wilde trouwen; wanneer er dispensatie verleend werd 'vigore rubri sigilli' (krachtens het rode zegel), betekent dit dat er door de aartsdiaken dispensatie is verleend in één of meer roepen; meestal had de pastoor een volmacht gekregen om zelf dergelijke dispensaties te verlenen. |