Opgang en verdwijning

De familie Vrerix met stamvader Tijs Frerixs heeft tijdens de 16de, 17de en begin van de 18de eeuw een belangrijke rol gespeeld in het politiek, economisch en juridisch leven van de stad Hasselt. Onbekend in de 15de eeuw verzekerde de familie zich in de loop van de 16de eeuw een vooraanstaande plaats in het stedelijk leven. Zij bezette de voornaamste plaatsen en verscheidene leden gingen huwelijksverbintenissen aan met andere machtige families van de stad, zoals de Geloes, Vuskens (Vossius), Cox en de Borman.

Vanaf de 2de helft van de 16de eeuw tot in de 1ste helft van de 18de eeuw leverde de familie 5 maal een bouwmeester en 14 keer een burgemeester aan de stad Hasselt. Daarnaast waren er bijna voortdurend familieleden actief als schepen in Hasselt of omliggende gemeenten. Het hoogtepunt werd in het begin van de 18de eeuw bereikt, toen Arnold Vrerix voorzitter werd van het oppergerechtshof van Vliermaal, de hoogste functie op juridisch gebied van het graafschap Loon. Hij had intussen een zeer groot fortuin had verzameld. Door het uitsterven van de familienaam Vrerix in Hasselt in de loop van de 2de helft van de 18de eeuw verdween ook het prestige van deze familie.

Hierna beperken we het overzicht tot 6 figuren: Frederik (1613-1676), zijn zoon Jan-Renier (1642-1686), zijn kleindochter Anna Robertina (1668-1725); verder Frederiks achterneven Mathijs (1656-1682) en Arnold (1661-1741), en tenslotte de zoon van laatst genoemde, eveneens een Arnold (1685-1751).

Frederik Vrericx (1613-1676)

Portret van Frederik Vrericx, Anoniem

Frederik ging in 1635 een voornaam huwelijk aan met Elisabeth de Geloes, dochter van Jan en van Elisabeth van Elsrack. Zijn zwagers waren Jan de Geloes, pastoor van Hasselt en landdeken van het Haspengouws concilie, Renier de Geloes, die eveneens deken van Hasselt werd, Robert de Geloes, kanunnik te Borgloon en Keulen, en Steven de Geloes, schepen van het hooggerechtshof van Vliermaal. Frederik werd de eerste van vier familieleden die zitting namen in de Hasseltse schepenbank. Hij werd op 27 mei 1639 benoemd tot schepen en nam in 1674 ontslag ten voordele van zijn zoon Jan-Renier.

Van Frederik Vrerix bewaart men in twee exemplaren een portret, dat hem in de typische zwarte kledij van een hoge magistraat voorstelt. Ter ere van zijn ouders en grootouders plaatste Frederik Vrerix in 1663 een gearmorieerd gedenkteken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Enkele jaren na het overlijden van zijn echtgenote, op 16 februari 1664, hertrouwde Frederik op 19 juli 1669 met zijn nicht Elisabeth Vrerix, dochter van zijn broer Jan, die amper twee maanden later beviel van een zoon, bij zijn doop op 19 oktober Jacob-Gerard genoemd.


Jan Renier Vrericx (1642-1686)

Portret van Jan Renier Vrerix, Anoniem
Portret van Anna Maria Claessens, Anoniem


Jan-Renier Vrerix werd schepen benoemd op 18 augustus 1674 in opvolging van zijn aftredende vader Frederik [zie hoger]. Jan-Renier was gedoopt op 18 december 1642. Hij trouwde in Sint-Truiden op 19 augustus 1665 met Anna-Maria Claessens. Het dubbelportret van dat echtpaar bleef in twee exemplaren bewaard [nvdr: privéverzameling]. Jan-Renier was burgemeester van Hasselt in 1665, 1669, 1671, 1679 en 1682. In 1677 werd hij opgenomen in de Virga-Jessebroederschap. Jan-Renier overleed in Hasselt op 8 juni 1686. Zijn nalatenschap werd op 1 oktober 1700 verdeeld onder zijn zeven kinderen. In 1695 liet de weduwe Vrerix-Claessens een gearmorieerd brandglasraam in de Minderbroederskerk plaatsen.

Anna Robertina Vrericx (1668-1725)

Portret van Balthasar Jorden Vuskens, Anoniem, ca. 1700, Landcommanderij Alden Biezen, Bilzen (zwaar beschadigd bij een brand)
Portret van Anna Robertina Vrericx, Anoniem, 1725


Een dochter van Jan-Renier, Anna-Robertina Vrerix, gedoopt in Hasselt op 27 januari 1668, trouwde op 12 november 1689 met Balthazar-Jorden Vuskens, de op 18 november 1663 gedoopte zoon van Herman Vuskens. Balthazar-Jorden behaalde een licentie in de rechten en werd advocaat in zijn geboortestad Hasselt. Hij werd burgemeester in 1695, 1702, 1706 en 1710. In 1711 liet hij zijn familiewapen registreren door de Hasseltse schepenen, die het op verschillende plaatsen gingen optekenen. De dubbelportretten van dit echtpaar bleven bewaard. De echtgenoten lieten ook hun alliantiewapen graveren op een zilveren mosterdpot uit de nalatenschap Vrerix. Ook een zilveren pollepel met hun alliantiewapen is gekend. Balthazar-Jorden werd in de Sint-Quintinuskerk begraven op 24 februari 1724 en zijn weduwe op 16 januari 1725.

Het gezin Vuskens-Vrerix werd gezegend met twaalf kinderen, die uit hoofde van hun overgrootmoeder Vrerix aanspraak maakten op de erfenis van Jan-Renier de Geloes. Een dochter, Catharina, trad in bij de sepulcrijnen in Hasselt en drie andere dochters, Elisabeth-Barbara, Robertina-Theresia en Aldegondis-Clara, werden begijn. Deze laatste werd medemeesteres van haar instelling. Hun zonen Jan-Renier, overleden in 1744, en Godfried-Renier, overleden in 1761, waren pastoor in Donk, waar een gearmorieerde grafsteen ter hunner nagedachtenis geplaatst werd. Een andere zoon, Herman-Mathias, behaalde een licentie in de rechten. Hij trouwde in 1731 met Maria-Jozefa Sigers maar overleed kinderloos. Slechts hun dochter Barbara-Gertrudis Vuskens had nakomelingen uit haar op 7 maart 1735 ingezegend huwelijk met Gerard-Arnold Vannes, schepen van Hasselt, griffier van Kuringen. Aldus kwam de heerlijkheid Mombeek uit de nalatenschap de Geloes in het bezit van de familie Vannes.

Mathijs Vrerix (1656-1682)

Mathias, achterneef van de hoger genoemde Jan Renier, heeft in de jaren 1681-1682 een rol gespeeld in één van de meest bewogen episoden van de Hasseltse geschiedenis. Hij was, samen met zijn broer Jan, één van de oproermakers die het tegen de orders van de Prins-Bisschop opnam tegen de inkwartiering van Duitse huurlingen. Onder de stuwkracht van de Jonkmans, die weigerden de poorten van de stad te openen en de magistraat van Hasselt van lafheid en verraad beschuldigden, was er tweedracht gekomen. Op Nieuwjaarsdag 1682 deden de Jonkmans een gewapende uitval tegen de soldaten buiten de stadsmuren, maar werden jammerlijk verslagen op de Planckeweide.

In de eerste maanden van 1682 werd door de hoge officier een proces ingespannen tegen de oproermakers. Mathias Vrerix bevond zich onder de beklaagden. De officier verweet hem dat hij de oorzaak was geweest van de opstand, dat hij de Jonkmans uit de stad had doen marcheren tegen de troepen van de Prins-Bisschop, dat hij als hoofdman van de schutterij zijn eed van trouw en bijstand had verloochend en dat hij burgemeester Caproens gewelddadig had aangepakt bij de weigering het kanon op de stadswallen te plaatsen. Hij werd met een geldboete bestraft, maar mocht enkele weken later al van een algemene amnestie genieten. Hij overleed enkele maanden later op 25 september 1682, pas 25 jaar oud.

Arnold Vrerix (1661-1741)

Arnold was de 5 jaar jongere broer van hoger genoemde Mathijs en trouwde in 1683 met Maria Wilsens. Samen hadden ze 8 kinderen, waarvan er 5 op jeugdige leeftijd stierven. Door verscheidene erfenissen bouwde Arnold een groot fortuin op. In 1684 trad hij samen met zijn schoonbroeder Hendrik Wouters en zijn broer Jan als erfgenamen op van zijn grootvader Jan Vaets. Hij kreeg het huis' De Soete Naem Jesus', evenals landen en renten in Kuringen, Kortessem, Alken, Wellen en Herten. Na de dood van zijn vader kwam er in augustus 1689 een verdeling tot stand met zijn schoonbroeder Hendrik Wauters. Zo kwam bij in het bezit van het huis 'het Hemelrijck' te Hasselt, waaraan hij verscheidene restauraties liet doen.

'Het Hemelrijck', een ruim en fraai herenhuis met neoclassicistisch getinte gevel; tegenwoordig restaurant 'Kookpunt'

Zijn vrouw erfde in 1692 renten te Sint-Truiden, Kuringen en Diepenbeek, en de hoeve 'Diepenpoel' te Herk-de-Stad. De opbrengst van zijn renten wist hij zeer goed te besteden. Hij verwierf een schuur in de Persoonstraet te Hasselt, gelegen naast 'het Hemelrijck', een hoeve aan de Maastrichterpoort, evenals renten in het omliggende. Hij trad zelfs op als geldschieter voor de gemeenten Hasselt, Zonhoven, Zolder, Vliermaal en Diepenbeek. Deze aanwinsten van eigendommen bedroegen volgens berekeningen van zijn zoon Arnold 129.741 gulden, een enorm bedrag voor die tijd.

Enkele dagen voor haar dood, op 23 april 1703, maakte zijn vrouw Maria Wilsens een testament op, waarin bepaald werd dat Arnold verplicht was een bruidschat van 1.000 Rijksdaalders aan zijn kinderen te schenken. Zij stelde wel één voorwaarde. Indien het zou gebeuren dat de kinderen 'sich quaemen te verwerpen ende te trauwen met ongelycke posture tegen haers mans consent, dat die selve van dat legaet sullen gefrusteert wesen'. Tevens moest Arnold aan zijn echtgenote beloven 'alle syne kinderen te laeten studeren ende henne studie naer hun behaghen absolveren'.

Arnold besteedde heel veel zorg aan de opvoeding en opleiding van zijn kinderen. Hij liet zijn beide zonen Arnold en Michiel studeren; voor Arnold kostte hem dat 'diverse duysende guldens'. Tevens betaalde hij 5.500 gulden om te verkrijgen dat zijn oudste zoon tot schepen van Vliermaal zou worden benoemd. Arnold was ook commissaris van de prins-bisschop en in 1715-1716 burgemeester van Hasselt.

Zijn testament dateert van 17 juni 1723. In verscheidene van de negen artikelen drukte hij er op dat het zijn wens was 'die incompsten mynder kinders soo seer te egaliseeren als in myn cleyne macht is'. Hij trachtte zijn goederen zo te verdelen dat het fortuin van zijn kinderen ongeveer gelijk zou zijn. Vermits zijn oudste zoon Arnold al een groot fortuin had verzameld door een erfenis, liet hij hem niet zoveel na als zijn twee andere kinderen. Zo stipte hij aan bij het artikel over de verdeling van zijn zilverwerk, schilderijen en boeken, dat Ida en Michel wel wat meer mochten erven, vermits zijn zoon Arnold 'genoechsaem versien is daervan'. Hij bepaalde dat bij ontstentenis van kleinkinderen, grote sommen naar de Augustijnen, naar de armen en het meisjesweeshuis van Hasselt zouden gaan en dat hij 10.000 gulden ter beschikking van zijn zonen stelde om studiebeurzen te stichten. Hij bepaalde tevens dat de legaten aan zijn dochter Ida in het bezit van zijn zonen zouden komen indien 'myne dochter quamp het Begijnhof te verlaeten ende haer begaeff tot die werelt'. Hij overleed op 12 september 1741.

Arnold Vrerix (1685-1751)

Arnold, zoon van de Arnold hierboven, is zowat het belangrijkste lid van deze Vrerix-stam geweest. Hij werd licentiaat in de rechten, was in 1710 advocaat aan het geestelijk hof te Luik, werd op 30 mei 1713 schepen van het gerecht te Vliermaal en enkele jaren later werd hij voorzitter van dit oppergerecht van het graafschap Loon. Hij verbleef zeer veel te Luik, waarvan zijn vrouw afkomstig was en na 1718 ook in Haren-Bommershoven. Door de vroegtijdige dood van broers en zusters en door verscheidene erfenissen verzamelde hij een zeer groot fortuin.

Omwille van de uitgestrektheid van zijn goederen en de grote verscheidenheid van renten, hield hij een lijvig register als boekhouding bij, waarin hij een groot deel van de inkomsten noteerde. Hij was hiertoe verplicht geworden omdat het register van zijn vader onvolledig, verouderd en te klein was. Op 12 mei 1745 begon hij een nieuw register aan te leggen, waarin hij zeer nauwkeurig en met zorg alle goederen van zich zelf en van zijn broer en zuster opschreef. Het werd een zeer lijvig boek dat als volgt was ingedeeld. Na een alfabetische tafel, volgden van fol. 23 tot 68 de 'erven ende renten toegevallen aen wylen onsen heer vaeder by deelinghe tusschen hem met wylen den heer Henricus Wauters, als man ende momboir synder huysvrouw Barbara Vrerix beschreven door den notaris Pelenders den 27 augustus anno 1669'. Van fol. 76 tot 101 volgden de goederen van hun grootvader Jan Vaets, die in 1684 verdeeld waren tussen zijn vader Arnold sr., Hendrik Wauters en Jan Vrerix. Het erfdeel van zijn moeder Maria Wilsens werd op fol. 102 tot 110 beschreven. De goederen die hem en zijn broeder en zuster waren toegevallen krachtens het testament van hun tante Catharina Wilsens dd. 23 maart 1736 volgden van fol. 125 tot 130. Het grootste deel van het register werd ingenomen door de beschrijving van de goederen die Arnold sr. tijdens zijn weduwnaarschap had verworven, nl. fol. 110-124 en 130-320. In het register werden eveneens aantekeningen gemaakt betreffende de goederen die zijn broer Michel na zijn dood hem en zijn zuster Ida nagelaten had. Hiervoor maakte Arnold gebruik van een register in kwarto dat aan zijn broer had toebehoord.

Het is wel interessant op te merken dat het register van Arnold in sommige gevallen interessante nota's bevat, die een beeld geven van de ingesteldheid van de familie. In verband met de goederen hen door hun tante Wilsens nagelaten lezen we het volgende: 'Alhoewel onse tante aen den eenen meer als aen den anderen heeft gelegateert, soo hebben wij tusschen ons dryen alles egalyck willen partageren oft in gemeyn laeten'. Uit het testament van Catharina Wilsens blijkt inderdaad dat Arnold niet onder de erfgenamen was opgenomen. Zeer waarschijnlijk is Arnold dan handig opgetreden om toch een deel te krijgen. Een andere nota van Arnold wijst er ook op dat hij niet tevreden was met de laatste wilsbeschikking van zijn tante: 'Onse tante heeft seer qualijck gedaen ons drijen uyt te sluyten met die geringhe legaten ende considerabelyck meer te legateeren aen onse neven ende nichten Wilsens, aengesien de testatrice wel konde weten hoeveel sy en haere susters ende broeders van onse familie genoten hebben ten tyde van menichte jaeren; het schynt dat sy daer toe is gepraemt geweest, terwylen sy op haer doodtsbedde geklaegt heeft dat sy ons alsoo niet en konde uytsluyten'.

In het register staan eveneens enkele aankopen genoteerd, die Arnold in gemeenschap met zijn broer en zuster had gedaan. In augustus 1743 werd 1.200 gulden betaald voor een huis te Hasselt. Arnold kon zich niet bedwingen hierbij de volgende bedenking neer te schrijven: 'Op het versoeck van monfreer tegens myn genegentheyt gecocht het huys genaemt den Soeten Naem Jesus om de slechte reden dat het voorts quamp van onse voorauders'. Zulke nota typeert de persoonlijkheden: Arnold is een zakelijke en koele rechter, zijn broer Michiel een romanticus, een mens die gedeeltelijk in het verleden leeft.

Wanneer men de omvang van de rijkdom van deze Vrerix-stam wil schatten - Arnold geeft ergens het cijfer van 129.741 gulden voor de goederen die zijn vader verworven had - moet men o.m. rekening houden met het aantal huizen, die de familie in eigendom bezat. Te Hasselt bezaten de Vrerixen het 'Hemelrijck', dat o.m. een brouwerij herbergde [nvdr. een ruim en fraai herenhuis met neoclassicistisch getinte gevel, dat van 15e tot 18e eeuws fungeerde als herberg en brouwerij, nu gelegen in de gelijknamige straat Het Hemelrijk; tegenwoordig restaurant 'Kookpunt'], het huis Roomen, het huis van Arnold Scheers, waarbij Arnold noteerde: '...om monfreer niet te chagrineren hebbe geconsenteert in het herbauwen ende repareren van dit huys, wij hadden veel beter gedaen die rente verloren gelaeten', een huis in de Meldertstraat, het huis naast de 'Soete Naam Jesus', het huis van Joris Aerts, een huis in de Kapelstraat, een huis in de Persoonsstraat naast hun schuur, en het 'Gulden Hert' in de Persoonsstraat.

Het merkwaardig register van Arnold Vrerix bevat geen enkele aantekening betreffende het particulier bezit van Arnold. En dat moet volgens zijn testament zeer groot geweest zijn. We weten dat in 1718 een grote erfenis aan de familie te beurt viel. Hun nicht Anna-Cecilia Wilsens, koopvrouw te Luik, liet krachtens een testament vele goederen na. Arnold kwam in het bezit van een rente van 26.000 gulden op de gemeente Bommershoven. De afbetaling ervan gaf aanleiding tot heel wat processen met de inwoners van Bommershoven, waar Arnold zich een landhuis had laten bouwen.

Na de dood van zijn broer Michel zijn er enkele meningsverschillen gerezen met zijn zuster. Dat blijkt uit de codicille van zijn testament. Hierin lezen we het volgende: 'Comme j'ay escrit souvent à ma sœur que la volonté de feu notre père était qu'elle devait se retirer dans son béguinage ou dans un couvent et qu'elle n'a jamais voulu le faire, vivant dans le monde sans observer les offices'. Arnold wilde daarom zijn zuster niet begiftigen en schonk een deel van zijn vaders erfdeel aan het 'hôpital de Bavière à Liège pour y recevoir des malades flamands natifs de Hasselt'. Hij wees erop dat zijn zuster zich maar tevreden moest stellen met de helft van de goederen van hun ouders 'lesquelles suffisent pour vivre pour une béguine'.
Arnold Vrerix liet op 5 en 10 juli 1748 te Luik voor notaris Charcot een testament opmaken, dat 27 artikelen en een codicille bevatte. Hij schonk het vruchtgebruik van al zijn goederen aan zijn echtgenote. Hieronder begreep hij eveneens 'la vaisellle d'argent marquée de mes armes..., tous mes livres marqués de mon nom'.

In zijn testament bepaalde hij ook hoe de clausules van zijn vaders testament moesten geregeld worden, waarbij hij een geleerde juridische argumentatie voegde om te bewijzen dat enkele begiftigden o.m. de Augustijnen van Hasselt geen enkel recht hadden op goederen van zijn vader. Tevens stichtte hij enkele beurzen (800 écus per beurs) voor zijn naaste bloedverwanten die te Leuven filosofie, theologie, rechten of geneeskunde studeerden. Hij stelde de pastoor van Hasselt en de twee oudste schepenen van Vliermaal als testamentuitvoerders aan. Die hadden later heel wat moeilijkheden op te lossen en kwamen in langdurige processen met de weduwe, met de Augustijnen en met de armentafel van Bommershoven. Met de dood van Arnold op 18 januari 1751 verdween de Vrerix-stam uit Hasselt. Nakomelingen uit andere takken zijn niet bekend.


[bronnen:
J. Grauwels, 'De familie Vrerix uit Hasselt', Intermédiaire des Généalogistes, (november 1958), pp.468-480;
Boek 'Oog in Oog' (Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof, 2003;
Diverse parochieregisters en schepenbankaktes, Rijksarchief Hasselt]